Het protestantse oosten van Belfast, van het centrum gescheiden door de rivier Lagan, lijkt een besloten bastion dat zich afzet tegen de republikeinse Noord-Ieren. Een eiland op een eiland. Union Jack-vlaggen hangen demonstratief uit, om de verwantschap met Londen te benadrukken. In de rustige straten met arbeidershuisjes hangen vlaggen van Engelse voetbalclubs voor de ramen. Een muurschildering die blijkbaar te provocerend was, is overgeschilderd met brede banen zwarte verf.

Dit gedenkteken voor een man die bruggen bouwde tussen verschillende gemeenschappen, werd eerder dit jaar opgefleurd met bedreigende leuzen aan het adres van de autoriteiten.

C.S. Lewis (de auteur van De Kronieken van Narnia) komt hier vandaan, net als Van Morrison en een grijze hipster-heer, die me koffie aanbiedt. Hij verplaatst zich op een omafiets, is geïnteresseerd in micro-brewing, kent alle lokale politici omdat hij zelf uit een unionistische familie komt en heeft op de eerste Brexit-deadline in juli toevallig ook een Brexitreis gemaakt, langs vijfenzestig steden. Naar het buitenland dus. Zijn Ierse paspoort had hij vooraf vast opgehaald. Iedereen in Noord-Ierland kan dat bij het postkantoor aanvragen.

Hij claimt dat deze hoek van de stad, waar overal campagneposters van de unionistische D.U.P. hangen, niettemin opener is dan de rest van Belfast. Immers: in het bezoekerscentrum van de wijk, komt het personeel uit west-Belfast. Als we onze koffie op hebben, stuurt hij me op pad naar een kunstgalerie, als om te bewijzen dat heus niet alles hier grijze, onveilige treurnis is.

Dawn, de eigenares, blijkt niet gesteld op een gesprek over Brexit. “Niet op zaterdag”, verzucht ze. Ze heeft nog veel te doen. Om me niet met lege handen af te schepen, brengt ze me naar de overkant van de straat, waar de lgbti-gemeenschap sinds kort een radiostudio heeft.

Ze hebben het zo knus als mogelijk gemaakt, in de tot casco afgestripte ruimte. Aan de betonnen muren hangt een poster van een vrouw met gespreide benen en, achter mij, een afdruk met variaties op tampons. Over de tafels zijn satijnen doeken gedrapeerd. Het spaarzame licht in de raamloze ruimte komt van kerstlampjes en van het scherm van een laptop met het digitale mengpaneel.

Op de bank zit een pluche tijger. Daaromheen schikt zich een gezelschap van queers, transgenders en activisten voor homorechten. We houden onze jassen aan. Iemand heeft een hond meegenomen. Ze blikken terug op een recente mijlpaal: het recht op abortus en het homohuwelijk zijn sinds kort in Noord-Ierland legaal. Dat komt doordat het Noord-Ierse parlement een wetswijziging vanuit Londen niet heeft tegengehouden. De Stormont vergadert immers al duizend dagen niet. Voor de queers van Oost-Belfast is dit indirecte gevolg van Brexit een stille overwinning.

Twintig vierkante meter, ’n eiland op een eiland.

Na een minuut of twintig waarin zij nauwelijks kunnen bevatten dat dit is gebeurd, glip ik samen met een transvrouw naar buiten. Het voelt alsof ik een hol verlaat. Een eiland in een eiland op een eiland.  Ik knipper tegen het daglicht. Terwijl zij een sigaret opsteekt, leg ik uit hoe ik hier ben beland. Mijn volgende stop wordt de Union Jack-shop, vertel ik. Ze deinst een flinke stap terug. Een groepje jongeren met gladde schedels passeert ons van te dichtbij en sist.