De verheffende kracht van Deurne
Als je nooit naar Deurne gaat, moet je dan weten waar het ligt?
De Syrische vrachtwagenchauffeur die opweg naar Spaans Gibraltar in het 1600 kilometer verderop gelegen Engelse Gibraltar belandde had inderdaad beter wat basale topografische kennis kunnen hebben, dan op aanraden van zijn TomTom de verkeerde windrichting op te rijden.
Maar is een kind dat het leven doorbrengt in de stegen van tuindorpen, onder de grillige schaduwen van schotelantennes, met een leerplicht die eindigt in het schooljaar waarin het zestien wordt, geholpen met de kennis dat Deurne zich bevindt onder de rook van Eindhoven en niet tussen de Hunebedden? Met de wetenschap dat er überhaupt Hunebedden bestaan?
De Rotterdamse PvdA-wethouder Dominic Schrijer van Werk, Sociale Zaken en Grote stedenbeleid meent van niet. In het recent door NRC Handelsbladgeorganiseerde debat over de rol van cultuur in het creëren van een gemeenschappelijke identiteit, bracht hij trots het voorbeeld van de openbare basisschool Bloemhof. Daar waren dit soort onderdelen van het basiscurriculum ingeruild door voor de betreffende kinderen nuttiger bevonden dingen. In plaats van de hoofdsteden van de twaalf provincies leren de leerlingen er wanneer je naar de huisarts moet en andere praktische tips.
De blanke studenten in het publiek wisten hun verontwaardiging nauwelijks te bedwingen: ook hen zou het een zorg zijn dat Lobith de grens is en god verhoede dat ze ooit een stap in Deurne hoefden te zetten. Waarom hadden zij dan wel altijd gedwongen moeten zwoegen in door de snijmachine gehalveerde schriftjes, omringd met blinde kaarten waar vooral de zilvervisjes dol op waren?
Het voorbeeld kan worden doorgetrokken. Naar MBO scholen waar het bestuur leerlingen, ondanks herhaalde overtreding van regels, onvoldoende punten en ongewenst gedrag, toch binnen de muren houdt en een aan stevige inflatie onderhevig diploma uitkeert. Omdat ‘de leerlingen anders op straat staan’.
Kennelijk zijn er mensen die we op school graag bepaalde kennis toevoegen, en mensen waarvoor we dat te hoog gegrepen achten. Nutteloos, gezien de paar jaar dat zij slechts in het onderwijssysteem blijven. Het onderwijs lijkt daarmee niet langer een instituut tot verheffing van de massa. Eerder dient het ertoe de toch-al-elite te voorzien van fascinerende feitjes. Voor wie straks volgens de statistieken geen deel van Nederland Kennisland zal zijn, is de school zo bezien hoogstens een instituut dat hen conditioneert tot zo braaf mogelijke burgers (en tot het zo ver is de potentiële overlast probeert te beperken door als opvangplaats te fungeren).
Wat betekent dat voor de samenleving die wij zijn, voor het gevoel dat Nederland een gemeenschap, zij het een losse, vormt? De discussie over de nationale identiteit gaat gelukkig niet langer over de vraag of echte Nederlanders zich verenigd zien in hun voorkeur voor spruitjes of toch liever voor boerenkool. De – zinvollere – vraag is inmiddels hoe we het gevoel kunnen hebben allen tot één natie te behoren. Die vraag betreft niet alleen het verenigen van autochtonen en allochtonen, maar bijvoorbeeld ook van randstedelingen en dorpsbewoners, laag- en hoog-opgeleiden.
Het lijkt mij sterk dat Nederlanders die elkaar in den vreemde ontmoeten verheugd een raakvlak constateren wanneer ze allemaal blijken te weten dat Brabant zandgrond heeft en Zeeland klei. Wie weet is het voor jongeren op basisschool Bloemhof maar goed dat ze zich daar niet vergeefs mee bezighouden en op zijn minst een paar jaar van de straat zijn.
De cijfers laten niettemin ook iets anders zien. Van MBO-studenten die een diploma halen stroomt volgens het CBS 25% het volgende jaar door naar het hoger onderwijs. Van álle studenten aan het MBO, is het volgende jaar 5% te vinden in het HBO of WO. Dat zijn jaarlijks ruim 20.000 leerlingen die zich via OBS Bloemhof, het VMBO en het MBO in de collegezalen van het hoger onderwijs vervoegen. Die ondanks hun van bovenaf opgelegde extra achterstand hun potentieel waar gaan maken. En die daarbij keihard aan gaan lopen tegen het feit dat zij tussen hun klasgenoten havisten en gymnasiasten en kinderen van de witte Jenaplanschool niet dommer zijn, maar wel een ander soort burger: herkenbaar anders, want behorend tot die groep die ontspeend is van wat wethouder Schrijer en de zijnen voor hen zinloze kennis achtten.
De beschreven differentiatie is daarmee funest voor het gevoel gelijke burgers te zijn. De gemiddelde leerling op OBS Bloemhof is misschien chronisch hyperactief en gehandicapt door onoverbrugbare taalachterstand (misschien ook niet), dat zal nooit gelden voor elke individuele leerling op de school. Als er érgens sprake is van een glazen plafond dat iedereen noodgedwongen het hoofd tot diep tussen de schouders doet intrekken, moet het zijn in de klaslokalen van dit soort scholen. Laat (basis)scholen liever vasthouden aan een ideaal van verheffing. Laat ze zeker de mogelijkheid voor zelfverheffing niet bij voorbaat vernietigen.
Als bepaalde feitenkennis strikt onzinnig is, dan zou niemand het moeten leren. Maar laat voor de rest de school aan iedereen dezelfde zaken onderwijzen. Zaken als de betekenis van woorden, de namen van schrijvers, en de ligging van Deurne. Die verenigen ons niet bewust, maar het gebrek eraan sluit wel buiten.
Reageer