Feminisme is een westerse verworvenheid
De afgelopen maand werd er een dringend beroep gedaan op de burgerplicht van de vrouw: zowel minister Rouvoet als hoogleraar Andreas Kinneging riepen op tot meer Nederlandse baby’s. De eerste was daarin wat genuanceerder dan de laatste, maar duidelijk was dat de vrouw liefst geen andere plek beschoren is dan tussen het kroost. Zij heeft immers de maatschappelijke verantwoordelijkheid een stroom van ouderen en niet-westerse allochtonen die Nederland momenteel treft te compenseren door het baren en, niet te vergeten, opvoeden van nageslacht. Maar is zo’n creatieve oplossing ook effectief? En bovenal: is het redelijk om op deze manier een beroep op de vrouw te doen? Het antwoord is in beide gevallen ontkennend.
Om maar met het eerste te beginnen. Wie werkelijk de vergrijzingsproblematiek wil oplossen – waarvan het probleem niet in de eerste plaats is dat er onvoldoende zitplaatsen in de bus zullen zijn, maar dat te weining werkenden voor te veel niet-werkenden moeten betalen – begrijpt dat het kweken van meer mensen inefficiënt is. Het CPB heeft berekend dat iedere extra burger de overheid per saldo geld kost aan voorzieningen. Door meer vrouwen actiever deel te laten nemen aan het arbeidsproces is het euvel van de vergrijzing daarentegen vele malen effectiever en in de kern verholpen.
Betekent een hogere vrouwelijke arbeidsparticipatie per definitie dat het kindertal zal dalen? Zeker niet. Scandinavische landen laten zien dat een arbeidzaam leven voor man en vrouw niet ten koste hoeft te gaan van nieuwe aanwas. Toen daar in het noorden eenmaal een solide stelsel van kinderopvang was opgezet en een cultuuromslag over taakverdeling tussen mannen en vrouwen had plaatsgevonden, steeg het vruchtbaarheidscijfer na een dip in de jaren tachtig tot momenteel bijna 2. Een minder clichématig voorbeeld is buurland Duitsland. Daar gingen vrouwen zodra er meer betaalbare kinderopvang kwam meer werken, terwijl ze evenveel kinderen bleven krijgen. Instellingen om werk en zorg te kunnen combineren spelen derhalve een belangrijke rol bij het verzoenen van arbeidsparticipatie met gezinsleven. Je moet dan natuurlijk wel vertrouwen hebben in de crèche. Hoewel er van kinderopvang in specifieke gevallen negatieve effecten bekend zijn, zijn ook positieve effecten bij herhaling aangetoond. Als fervent ex-crècheganger is het lastig oordelen hoe zwaar de buitenwereld op dit moment onder mij te lijden heeft, maar wellicht geruststellend: zelf voel ik mij allerminst door mijn verleden gehinderd.
Gelukkig heeft Andreas Kinneging in Opinio van 7 maart de minister aangevuld met “een ander, minstens even belangrijk argument” om traditionele rolpatronen in ere te herstellen: de teloorgang van de Europese cultuur. En het moet gezegd: het ter wereld brengen van meer stamppot-minded kinderen is waarschijnlijk de enige manier om de echte Nederlanders numeriek in de meerderheid te houden en vermenging met on-Nederlandse invloeden het hoofd te kunnen bieden. Eén-nul voor wie het behoud van ‘de Nederlandse identiteit’ belangrijk vindt.
Maar het is precies op dit punt en in verband met de westerse waarden dat de vraag naar wat er redelijkerwijs van vrouwen geëist kan worden bijzonder prangend wordt. Wie wel eens televisiebeelden heeft gezien van het publieke leven in vele buitenlanden, weet dat het bij uitstek een westerse verworvenheid is dat de vrouw een plaats in het openbare leven kent. Logisch, want deelname van de mens aan bedrijfsleven of politiek vloeit voort uit andere westerse ideeën als het recht op onderwijs, vrijheid van meningsuiting, het recht op inkomen en de overtuiging dat het individu zich niet gedwongen hoeft te schikken naar de normen van een collectief, maar zelf mag kiezen wat er toe doet in het leven. Wie zich kan vinden in dergelijke waarden, moet er in de eerste plaats mee akkoord gaan dat dit vaak met zich meebrengt dat de mens naar buiten treedt en ten tweede dat dit zowel voor mannen als voor vrouwen geldt.
Zo niet volgens Kinneging. De vrouw is immers over het algemeen beter met de kinderen dan de man en werken is voor de meeste mensen geen hobby, maar bittere noodzaak (en thuiszitten zonder noemenswaardig contact met volwassenen is leuk). Dat vrouwen op vele manieren maatschappelijke meerwaarde kunnen hebben, is volgens hem een waanbeeld dat hieraan geen recht doet.
Zo rest dus de vraag of we een aantal van onze fundamenteelste overtuigingen overboord moeten zetten, omdat het niet waar zou zijn dat buitenshuis werken vrouwen meer ruimte voor zelfontplooiing biedt; omdat ze daarmee slechts proberen te voldoen aan een opgelegd ideaal en hun natuurlijke roeping mislopen. Die kwestie is irrelevant voor wie inziet dat de kern van iedere emancipatoire beweging is om mensen gelijke kansen en keuzen te bieden. De tegenstelling hoeft niet zo scherp te zijn dat we ons dwingen te denken in rolpatronen, waarbij niet meer dan één juiste rol voor een man of een vrouw is weggelegd. Integendeel. We accepteren dat niet alle mannen CEO worden bij een multinational, maar vinden het feit dat sommige mannen er een gooi naar doen allerminst elitair. Op dezelfde wijze zouden we moeten accepteren dat andere mannen (momenteel bekend als watjes) liever minder uren willen werken en dat er vrouwen bestaan (nu ook wel carrièremaaksters genoemd) die graag in hun eigen levensonderhoud voorzien. Het is in dit licht dat het krijgen van kinderen beschouwd moet worden als individuele keuze, in plaats van als maatschappelijke opdracht, hoe edel ook. De cultuuromslag die daarvoor nodig is begint niet met het afdoen van bepaalde opvattingen als vals, maar met het serieus nemen en faciliteren van elke legitieme levensinvulling.
Dit oog voor individuele rechten en individuele verschillen siert onze westerse maatschappij. Feminisme is daarom bij uitstek een westerse verworvenheid. Toch lijkt het nog vaak alsof mannen als groep geschikt zijn om brandweerman te worden, of musicus, of universitair hoofddocent, terwijl de voorbeschikking van iedere vrouw is huismoeder te zijn. Dat een zo grote verscheidenheid aan individuen haar leven bevredigend vult met een zo uniforme taak, wil er bij mij – in navolging van Joke Smit – niet in. De mens moet kunnen doen waar hij goed in is. En wat dat is, daarop kan onmogelijk een eenduidig antwoord bestaan.
Gepubliceerd in Waterstof.
Reageer