Koekjes

Het werd nogal warm in de bakkerij in de Haarlemmerstraat. U weet wel, daar waar de beste croissantjes van Amsterdam worden verkocht en de vaste klanten een portret aan de muur krijgen. En als u het niet weet, stelt u zich dan witte zwembadtegels op de vloer voor en tafeltjes die thuishoren in de snackbar, waaraan altijd wel iemand de krant zit te lezen.

Hoewel deze bakkerij een reputatie voor croissants heeft, schuilt achter de Franse naam stiekem gewoon een gastarbeider-bakker. Het personeel staat klanten net zo makkelijk te woord in het Nederlands als in onverstaanbaar, niet-Indo-Europees. En tussen de meergranen ongesneden tegen de muur liggen pides.

In de vitrine van de toonbank ligt al wat zoet is. En dat is nogal wat: zo’n beetje elke notensoort kan worden verwerkt tot een koekje, om van andersoortige zoete brokken maar niet te spreken.

Voor de deur knikt een heer op leeftijd de aanlopende klanten toe. Te warm voor hem in de zaak. Begrijpelijk, want zo rond lunchtijd komt de hele buurt hier voor een saucijzenbroodje of appelflap en wringt net zo lang tot de smalle doorgang tot achterin de zaak optimaal is volgepakt met mensen.

En niet alleen de middenstand stilt hier haar honger. Vandaag staat een vrouwtje met dun permanent en een roze trainingsjack om tien over half een begeesterd naar de eindeloze rij koekjes te wijzen.

“Mag ik er daar misschien eentje van proeven? Oh lekker! Doe daarvan maar drie ons.”
“Zo mevrouw, drie ons?”
“Ach weet u, die doos is nog niet vol, doe er nog maar een paar bij. En die?”, zij wijst naar het tweede koekje van links, “Die lijken mij ook wel lekker, misschien daar ook drie ons van. Of zou dat te weinig zijn?”

De veertien wachtenden na haar beginnen langzaam luide conversaties te voeren die hun ongeduld onmogelijk onopgemerkt kunnen laten. Een zojuist binnengekomen man probeert nog wat kataif veilig te stellen, maar de laatste verdwijnt in een doos voor haar. Het personeel – eerst nog in de veronderstelling dat het een winstgevende dag zal worden – ziet de klandizie voor de lunch onverrichter zake het pand verlaten. Tot na een minuut of tien de heer zijn hoofd om de hoek steekt. “Zal ik het nu maar eens betalen?”


Reageer