Lente

De regen wist zich al uren met een donderend geraas tegen mijn raam te pletter te gooien. Mijn uitzicht werd vertroebeld. Niet alleen vanwege het natte glas, maar ook omdat niemand zich meer buiten begaf zonder de camouflage van een grote, zwarte paraplu. En hoewel de drang om mensen te zien daardoor snel groeide stokte elk van mijn pogingen de wijde wereld te betreden onder het afdakje. Zodra ik daar een arm onder uitstak vergat ik acuut iedere mogelijke reden om buiten te komen.

En dus bleef ik binnen en wachtte. Ik wachtte een dag. Ik wachtte twee dagen…

Gaandeweg begon ik mijn eenzame opsluiting te beschouwen als een test. Mocht het bijvoorbeeld ooit gebeuren dat dagenlang mensen voor mijn deur zouden posten om mij in elkaar te slaan, dan kregen ze mij niet klein.

Maar mijn voedselvoorraad wel: die slonk razendsnel. Had ik de eerste dag nog een duidelijk herkenbaar ontbijt, lunch en avondeten tot mijn beschikking – op dag drie waren mijn hoofdingrediënten restjes rijst en een paar verschrompelde mandarijntjes.

Met veel fantasie en ketchup zette ik me aan het eten daarvan, onderwijl voor de vierde keer de krant van eergisteren lezend. Omdat de wasserette net als de supermarkt alleen te bereiken was door storm en wind te trotseren was ik inmiddels door mijn collectie schone sokken heen. Ik bedacht hoe mijn denkbeeldige belagers me langzaam maar zeker overwonnen.

Mijn lijden versterkt vanwege mijn chronisch koude voeten zonk mijn moraal tot een ongekend dieptepunt en ikzelf in een hongerige slaap. Tot ik op de ochtend van de vierde dag wakker werd van de stilte. Geen regen meer.

Ik greep mijn wasmand en mijn boodschappentas.

Tussen de wasserette en de supermarkt trof ik een man die eveneens voor het eerst in dagen weer zuurstof inademde die niet al talloze keren door zijn eigen longen was gegaan. Staande in het epicentrum van vers opgelaaide activiteit incasseerde hij gulzig glimlachjes van voorbijgangers.

De mensen waren opgeklaard. Zij stopten zwervers wat extra’s toe en aaiden valse honden. Een klein jongetje met losse jas mocht van zijn moeder een muntje gooien in de kauwgomballenautomaat.

Zag ik daar geen krokussen? En hoorde ik geen merels ontwaken uit hun winterslaap?
Ach nee, niet meer dan de eerste kerstmuziek. Nog lang geen lente.


Reageer