Nee, dank u

Velen die terugkomen uit het buitenland vertellen opgetogen over zon en zee en ‘de mensen waren zo vriendelijk’. Geen wonder, zo zijn mensen nu eenmaal. Maar in Iran neemt vriendelijkheid nieuwe dimensies aan. Als ik zeg dat Iraniers erg vriendelijk en behulpzaam zijn, dan is dat bedoeld als een overtreffende trap.

Er bestaat hier een ingewikkeld stelsel van onvertaalbare ‘ta’arof’. Zelfs geboren Iraniers kunnen danig in de war raken van het gedrag van hun landgenoten, die hun best doen dingen aan te bieden, te vleien of te complimenteren. Dat gebeurt met een grote dosis volharding, zodat iemands ware gevoelens en bedoelingen niet altijd kenbaar zijn.

Voor de duidelijkheid: het gaat hier niet om vrienden die aanbieden je drankjes te betalen, maar om taxichauffeurs, bakkers en eigenaars van internetwinkels die er op staan dat je niet afrekent. Om onbekenden die aandringen je vijfhonderd kilometer verderop af te zetten. Om voorbijgangers die zich bemoeien met je banktransacties om er zeker van te zijn dat alles goedkomt. Om huisvrouwen die niks minder dan dure kipkebab voor gasten klaarmaken en nooit te kennen zullen geven in welke kamer zij normaalgesproken zelf het liefst slapen. Om kinderen die hun favoriete speelgoed in jouw tas stoppen voordat je weggaat. Om grote families die een matras voor jou willen lenen bij de buren, ook al heb je een prima luchtbed bij je. Eindeloos veel varianten van ‘nee, dank u’ liggen na een paar weken Iran constant op onze lippen, terwijl we toch zeer dankbaar zijn voor alle goede zorgen.

Met name in landelijke gebieden heeft men de kunst van ta’arof weten te verfijnen. Onze gastheer in het dorpje Sehpid Dasht stopt enkele keren midden op de kronkelende weg, omdat hij kennissen, verre verwanten of oud-leerlingen tegenkomt (hoewel we al met z’n vijven in zijn Saipa zitten lukt het hem twee extra mensen mee te nemen en verderop af te zetten). De begroetingen die door het raampje van de auto worden uitgewisseld zijn voor mij onverstaanbaar, maar klinken als toverspreuken met vooraf vastgelegde antwoorden, die ze elkaar minutenlang op zachte en respectvolle toon, maar door elkaar heen, toeratelen. Ik vermoed dat het poetische, Perzische formaliteiten zijn, zoals in dit amusante artikel over ta’arof worden vertaald.

Om de boel extra te compliceren bestaat er zoiets als meta-ta’arof. Dat doet zich voor op het moment dat iemand je indringend aankijkt in het midden van de strijd over wie zal trakteren op ijsjes en zegt: “Ik betaal, dit is geen ta’arof!”

Een verklaring voor al dit gedoe, is dat de Perzische maatschappij bijzonder hierarchisch van aard is en dat het jezelf verlagen het mogelijk maakt voor mensen uit alle rangen en standen elkaar als min of meer gelijken tegemoet te treden. Maar ook een andere verklaring is mogelijk. Wanneer we het met Iraanse vrienden over ta’arof hebben zuchten ze over de onmogelijkheid tussen de middag brood te eten, omdat collega’s direct denken dat ze onvoldoende geld hebben om een warme maaltijd te betalen. Ze staan er dan op dat ze van hun warme eten nemen. In een maatschappij waar het niet ondenkbaar is dat iemand daadwerkelijk te weinig geld heeft voor een goede lunch (gemiddeld jaarinkomen: $10.600), moet men een beetje voor elkaar zorgen.

De altruistische inborst van Iraniers alleen kan het ge-ta’arof in ieder geval niet volledig verklaren. Die inborst wordt namelijk een stuk zelfzuchtiger op het moment dat er een bus ingestapt moet worden, een koffer van de band moet worden gehaald, of een ticket moet worden gekocht voor de metro. Met als kanttekening dat er toch altijd weer iemand is die ziet dat wij tegen zoveel ellenbogenwerk niet op kunnen, ons kaartjes in de hand drukt en met een beschaamd gezicht in de menigte verdwijnt.


1 reactie op “Nee, dank u”

  1. Nou Afghanen kunnen er ook wat van hoor 😉
    Dat artikel is idd leuk geschreven!

Reageer