Noodweer

NoodweerIn geen tijden ben ik zo nat geregend als vorige week. Gelukkig was ik op weg naar huis alwaar ik mijn schoenen kon föhnen en mijn spijkerbroek – natter dan hij ooit uit de wasmachine kwam – in de douche te laten uitdruppelen.

Op straat kwamen veel boze mensen langs. Een mevrouw trapte verbeten door, zo hard als haar hond het kon bijhouden. Iemand zat zo verstopt in regenkleding dat het onduidelijk bleef wat voor en wat achter was. Een oude meneer op roze schoenen verloor het gevecht met zijn paraplu. Ik zag niet eens kinderen in felgekleurde regenlaarzen die nog wat lol aan de plassen konden beleven. Nee, donderwolkjes zweefden mee boven de hoofden van iedere voorbijganger en als er weer eens een auto zo langsreed dat een voetganger werd getrakteerd op een plens extra water kwam uit die wolkjes bliksem.

Ook de volgende ochtend werd ik door donder en bliksem gewekt. En opnieuw wist ik het zo te regelen dat ik tegen het einde van de dag doorweekt aankwam op Centraal Station. Ik voegde me tussen de menigte die nat en mopperend de mevrouw aanhoorde die iedere verwachte trein beleefd afkondigde, op één na, waar we vervolgens met zijn allen net wel of net niet inpasten.

Gelukkig mochten we er al snel weer uit, omdat de trein niet meer verder kon. Het sociale experiment ‘met vijftig individuen op het balkon van de tweede klas’ had ons niet veel meer ontspannen gemaakt. Ik vreesde voor de conducteur en het raampje van de trein.

Dat viel mee. Zelfs toen iedereen zich twee uur later nog op het onverhoopte eindpunt bevond waren er geen klappen gevallen. Sterker, de stemming zat er goed in! ‘We gaan nog niet naar huis…’ werd aangeheven en net toen een schuchter begin van de polonaise te zien was sprak te stationsomroeper de verlossende woorden dat het treinverkeer weer op gang kwam.

Noodweer over? Ik weet het niet. Per direct waren de donderwolkjes terug boven de hoofden van de reizigers.


Reageer