Ongewenste gasten

Ze gebruiken het fietspad als hangplek, denken dat zij de belangrijkste wezens op aarde zijn, eten bijzonder ongezond en verstoren je slaap met hun lawaai. Amsterdam kent –u raadt het al- een duivenpopulatie om u tegen te zeggen. Een speciale teldienst kwam op twaalfduizend waarneembare exemplaren in 2001. Hoewel in oude folklore wordt gezongen over “duifjes op de Dam” alsof ze exclusief daar te bezichtigen zijn, is ook in de andere stadsdelen niet te ontkomen aan de terreur van deze vliegende ratten.

Dat geldt niet in de laatste plaats voor het gebied waar ik woon. Wat duiven in de winter doen is mij een raadsel – trekken ze naar een warmer gebied, houden ze een winterslaap? – maar dat ze in de zomer hun hoofdresidentie op mijn dak en het balkon eronder hebben is in ieder geval duidelijk.

Zodra er maar enigszins sprake is van lente word ik ’s ochtends gewekt door een monotoon, maar doordringend keelgeluid. Zou het een vorm communicatie zijn? Of lijdt de soort zodanig onder de grootschalige inteelt dat bepaalde processen niet meer helemaal verlopen zoals de bedoeling is?

In ieder geval is het resultaat dat ik ruw uit mijn slaap word gerukt voordat mijn wekker zelfs maar is afgegaan.

Omdat ik duiven uit mijn geboorteplaats ken als vriendelijke vogels die vrolijk koerende geluiden maken duurde het even voordat ik doorhad dat dezelfde diersoort in de grote stad een radicale transformatie ondergaat. Hun zachte gemurmel wordt binnen de ring van de A10 een luid geloei, hun alertheid verandert in lome onverschilligheid en hun formaat kan zich meten met dat van een kat.

Mijn plan was om de duiven op zo’n manier te conditioneren dat ze liever niet meer onder mijn raam zouden gaan zitten vóór tien uur ’s ochtends. Daarvoor moesten ze iedere ochtend de stuipen op het lijf gejaagd worden en dat kon prima door vanuit mijn bed een harde klap tegen het raam te geven.

Hoewel tijgers, vlooien en poedels uitmuntend reageren op deze wijze van dresseren leverde het bij de duif een probleem op. De duif was na een dag of vier zodanig aan het vreemde geluid gewend dat hij niet wegvloog, laat staan er van stilviel.

Vanaf dag zes opende ik als extra afschrikmiddel de gordijnen, stelde mij op een strategisch punt op en terwijl ik zo lelijk mogelijk keek en sloeg tegen het raam. Het gewenste effect werd bereikt en ik kon weer rustig verder slapen.

Tot vandaag. Ik wist zeker dat ik hem hoorde, maar op het balkon was hij nergens te vinden. Bizar. Omdat ik in verband met een op te stellen plan C wel wilde weten waar het geluid vandaan kwam trok ik het andere gordijn voor de balkondeur open. Ook in die hoek niks te zien. Wel werd het ineens stil.

Plotseling zag ik hem! Hij was niet alleen, maar zat broederlijk naast een soortgenote. Verbaasd en enigszins verongelijkt keken ze omhoog vanaf hun nieuwe plek. Net over de drempel van de deur, direct voor mijn blote voeten op het wollige tapijt, beschut tegen weer, wind en mijn dagelijkse verstoring van hun ochtendritueel.

Wat de mensen ook zeggen over hangjongeren, ze zitten in ieder geval niet in je slaapkamer.


Reageer