Privé en publiek

Tegenwoordig lopen overal waar je kijkt mensen met dopjes in hun oren. De dopjes zijn het zichtbare teken dat we te maken hebben met iemand die zijn persoonlijke levenssfeer graag mee de straat op neemt. Bijvoorbeeld iemand die liefst elk moment van de dag in staat wil zijn om te telefoneren, onafhankelijk of zij op dat moment net in de supermarkt staat te jongleren met een kleuter, een tas en de pastasaus. Ik kan mij niet voorstellen dat de kwaliteit van deze gesprekken erg hoog is.

Deze vermenging van privé en publiek is soms erg verwarrend. Regelmatig word ik op straat uit mijn persoonlijke overpeinzingen opgeschrikt door een opgewekt “Hee, hallooo!”, waarna ik steevast een paar angstige momenten doormaak omdat ik geen enkele herkenning ervaar bij het zien van degene die klinkt als een lang verloren vriend. Pas na die eerste onduidelijkheid zie ik de dopjes en besef ik dat niet ik het was die geadresseerd werd, maar een onzichtbare gesprekspartner.

Andere mensen – van het minder spraakzame soort – hebben aan de dopjes een muziekinstallatie verbonden en bewegen zich in drie- of vierkwartsmaat door de straten. Zich niet bewust van de verkeerschaos die achter hen overblijft als ze niet hebben gehoord dat er een auto aankwam, niet reagerend op mensen die ze naroepen dat ze hun zakdoek zijn verloren.

Het eerste soort vervuiling van de publieke ruimte middels goed verstopte telefoon is wat mij betreft het meest storend. Maar van de swingende en zingende voorbijgangers vraag ik me meestal af waar ze naar luisteren. Ik zou willen dat de praters wat stiller waren en de dansers wat luider.

En ik weet nu hoe. In de stad kwam ik een man tegen die rustig rondsjouwde terwijl hij een kastje ter grootte van een huiskat onder zijn ene arm hield en met zijn andere hand aan een zwengel draaide. Uit het kastje klonk draaiorgelmuziek van het welluidende soort. En het werkte, de mensen werden er vanzelf stil van.


Reageer