Regeringsaanhangers (vraag van Wolf)

Wat is de motivatie van de voorstanders van het regime, vraagt Wolf zich af. De anti-westerse, pro-islamitische gevoelens moeten er toch zijn en wie ze heeft, hoeft daar niet geheimzinnig over te doen. Dat zou je denken, maar aanhangers van de regering lijken nogal dun gezaaid of zijn op zijn minst voor mij lastig te herkennen.

Een logische verklaring voor het gebrek aan ontmoetingen met Ahmadinejad-steunende Iraniërs, is dat de mensen die ons wat minder gunstig gezind zijn automatisch minder geneigd zijn ons op de hartelijke manier waar we aan gewend zijn geraakt te begroeten. Misschien schelden ze ons op straat wel uit, maar dat hebben wij – onnozel als we zijn – dan niet in de gaten. We hebben dan ook geen reden vijandelijkheid te vermoeden. Zelfs vrouwen in de weinig toegankelijke chador zijn lang niet per definitie anti-westers, getuige de vrouw die eergisteren haar hoofd om de deur van de winkel stak waar wij binnen waren en vrolijk riep: “Amrika? Welcome! Welcome!”

Slechts één keer bleken de voor ons onverstaanbare woorden die de man die net uit de taxi stapte door het raam tegen ons sprak onomstotelijk níet bedoeld om ons een fijne dag te wensen. De taxichauffeur onthulde dat de man in kwestie zich nogal had opgewonden over het feit dat er twee Amerikanen in de auto hadden plaatsgenomen. “Waarom neem je hen mee? Je moet eerst Iraniërs helpen”, schijnt hij zich kwaad te hebben gemaakt.

De taxi-chauffeur zelf bleek op het tweede gezicht ook niet bepaald een brok verdraagzaamheid. Hij onderwierp ons zeker een half uur lang aan een spervuur van intimiderende vragen over hoe we een goed leven moeten leiden, duidelijk op zoek naar een antwoord waar een god – het liefst de zijne – in voor zou komen. Toen we ons uiterste diplomatieke best hadden gedaan en eindelijk van zijn vervelende ‘what should I do to make my wife happy? Should I earn more money? Should I fuck her every day?’ af waren, duurde het dagen voordat we weer een potentiële regeringsaanhanger tegen het lijf liepen, die ons niet alleen vragen stelde, maar ook eens een antwoord gaf.

Het bleek een jongeman te zijn, die onze vriend Ali in het korte moment dat hij hem de hoek om zag lopen inschatte als een leerling aan een madrassah (godsdienstschool). Nadat de jongeman kort had geïnformeerd naar onze reis, riep hij ongeduldig uit: “Maar willen jullie dan niks aan mij vragen?!” Met een dergelijke vrijbrief wilde ik dat maar al te graag. Toen bleek dat ik wel eens wat over politiek wilde weten, klaarde zijn gezicht op en vertelde hij ons opgewonden dat hij het daar dol-graag over had.

Zeer tevreden was hij over zijn stad, Esfahan, omdat daar de mensen volgens hem gelovig waren. En dat zorgt voor een prettige maatschappij. Vandaar ook dat hij Ahmadinejad een warm hart toedroeg. Khamenei was een uitstekende opvolger van Khomeiny. En over de Iraanse plaats in de wereld had hij zeker wat te vertellen: “Of er een nucleair wapenprogramma in ontwikkeling is weet ik niet, maar”, zo verzekerde hij ons, “het is mijn plicht deze regering te vertrouwen. Het is tegen de islam om dat soort wapens te maken, dus ik geloof zonder meer dat er vreedzame doelen worden nagestreefd.”

Was vrees dat Iran ooit als eerste een poging zou doen met welke wapens dan ook de staat Israël te vernietigen gegrond? Dat niet, maar steun aan de Palestijnen was wel een noodzaak. Israël is tenslotte een illegitieme staat. “Het land is illegaal. Als hier in de straat een auto illegaal geparkeerd staat, daar waar het niet mag, dan komt de politie en takelt hem weg. Hetzelfde moet gelden voor Israël.” Het werd een schappelijk gesprek, dat stielviel zodra vriend Ali opdook, duidelijk symptomatisch voor het onderlinge wantrouwen dat Iraniërs schijnen te koesteren.

Om de boel te redden stelde ik maar eens een vraag over zijn werk en hij over mijn huwelijkse staat (let op, vraag drie!). Nadat ik ongetrouwd bleek, keek hij mij niet langer aan, maar staarde wat ontdaan in de verte voordat hij maar eens vertrok.


Reageer