Weg uit Khorramabad

We komen ’s ochtends om vijf uur, na een lange nacht in de bus, aan in Khorramabad, in de noord-westelijke provincie Lorestan. Het is een kille en opdringerige ontvangst hier. Taxichauffeurs die ons als hongerige haaien omsingelen en ons welgeteld 200 meter verderop voor een hotel uit de auto zetten voor 30.000 reaal (omgerekend drie dollar; je kunt hier voor dit bedrag met een beetje geluk 80 kilometer afleggen). Op ons protest volgt een verontwaardigd ‘benzin!’

In het verlopen hotel pretendeert het personeel niet te begrijpen dat wij eerst willen weten hoeveel een kamer kost, voordat we het pijlsnel toegeschoven registratieformulier zullen invullen. Pas na telefonische bemiddeling door Farsi-sprekende vrienden komen we er achter dat we op een ononderhandelbare zestig dollar moeten rekenen (eerder sliepen we voor minder dan dat in een kamer met boxspring en bubbelbad).

In het toilet van de moskee waar we dan maar heen vluchten is het een drukte van belang voor de ochtenddienst, maar wordt onze ongewone verschijning star genegeerd. Na meer dan vijftien uur zonder beenruimte is onze flexibiliteit mogelijk wat afgenomen, maar dit zijn we niet langer gewend! We besluiten nergens te gaan slapen en in plaats daarvan een minibus naar Dorud te zoeken. Vanuit daar hopen we een paar dagen de bergachtige omgeving te gaan verkennen.

De chauffeur van de eerste minibus die we tegenkomen bedenkt zich, nadat hij eerst beweerde niet naar Dorud te rijden. Hij zal het plaatsje wel degelijk aandoen, met een zeker voorbehoud dat wij uiteraard niet begrijpen. Dus we stappen in. Het wordt een dolle boel. Zelfs de enige andere aanwezige vrouw, die zich op deze vroege morgen veilig in haar chador gerold tegen het raam aan heeft gedrukt, kan een glimlach niet lang onderdrukken. Vrolijk wijzen we naar de loslopende kebab in de berm, grappen over onze chauffeur – die in elkaar gedoken op zijn stoel zit, omdat hij anders onmogelijk wat door de flink met pluche en ruche gedecoreerde voorruit kan zien – en delen ons eten.

Dan eindigt de slingerende bergweg in een dorp van niet meer dan 2000 inwoners, het centrum van zestig omliggende kleinere dorpen. “ Dat is de Engelse leraar”, wijst de bijrijder, en de man stapt in. In Dorud zijn we niet, maar met de trein kunnen we er komen.

De kans die trein te nemen krijgen we nooit, want de Engelse leraar staat erop ons bij hem thuis uit te nodigen voor het ontbijt en weet ons vervolgens over te halen te blijven, zodat hij ons alles kan vertellen over de vorige keer dat er buitenlanders in het dorp zijn gestrand. Na twee dagen mogen we weg, vooruit, als hij ons met de eigen auto naar Dorud mag brengen.

De rit duurt en duurt en duurt, vele malen langer dan de vijfenveertig minuten die de trein erover had moeten doen. Na twee uur komt de aap uit de mouw. Ons dorp was niet zo’n logische plaats om naartoe te rijden op weg naar Dorud. Waarom zijn we er dan heen gebracht?, vragen wij ons af. “Dat vroeg ik de chauffeur ook toen hij jullie kwam brengen.”, antwoordt onze gastheer. “En hij verklaarde: ’Het leek ons wel gezellig met die buitenlanders.’”

En gezellig was het.


Reageer